Il en concluait que le PMU belge qui, selon lui, disposait d'un monopole pour la prise de paris hors hippodrome, sur les courses belges, abusait de cette position dominante au sens de l'art. 86 CEE.
Hieruit besloot Tiercé Ladbroke dat de Belgische PMU, die volgens haar een monopolie inzake weddenschappen buiten de hippodroom op Belgische harddraverijen en paardenrennen bezat, misbruik maakte van een machtspositie in de zin van artikel 86 van het EEG-Verdrag.