Le juge a quo interroge la Cour sur le point de savoir si l'article 3, § 2, précité, interprété e
n ce sens que si le preneur fait usage de la faculté de contre-préavis prévue au paragraphe 5, alinéa 3, le bailleur est libéré de son obligation, prévue au paragraphe 2, d'occuper personnellement le bien loué, viole les articles 10, 11 et 23 de la Constitution, d'une part, parce que lorsqu'un bailleur signifie au preneur un congé sans motif, aux termes du paragraphe 4, le preneur a droit à une indemnité, même s'il fait usage du contre-préavis et, d'autre part, parce qu'il y aurait une différence de traitement non justifiée entre les preneurs
...[+++] selon qu'ils feraient ou non usage de leur faculté de contre-préavis.De verwijzende rechter vraagt het Hof of het hiervoor aangehaalde artikel 3, § 2, in die zin geïnterpreteerd dat
, indien de huurder gebruik maakt van de mogelijkheid van de tegenopzegging bepaald in paragraaf 5, derde lid, de verhuurder wordt vrijgesteld van zijn verplichting, bepaald in paragraaf 2, om het gehuurde goed persoonlijk te betrekken, in strijd is met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, enerzijds, omdat, wanneer een verhuurder aan de huurder een opzegging betekent zonder motivering, luidens paragraaf 4, de huurder recht heeft op een vergoeding, ook al maakt hij gebruik van de tegenopzegging en, anderzijds, omdat onder
...[+++]de huurders een onverantwoord verschil in behandeling zou bestaan naargelang zij al dan niet gebruik maken van hun mogelijkheid om een tegenopzegging te betekenen.