Un membre fait remarquer que cette affirmation va à l'encontre de ce que le ministre a déclaré en Commission de la Justice de la Chambre, à savoir que « se fondant sur une analyse de droit comparé, le Gouvernement a opté pour un délai de prescription de principe de dix ans prenant cours au moment de la survenance des faits » (voir rapport de M. Barzin, doc. Chambre, 1996-1997, nº 1087/7, 18) (2).
Een lid merkt op dat deze bewering in strijd is met wat de minister verklaard heeft in de Kamercommissie voor de Justitie, namelijk dat « de regering koos voor een principiële verjaringstermijn van tien jaar die ingaat op het ogenblik waarop de feiten zich hebben voorgedaan; zij baseert zich daarvoor op een analyse van het vergelijkend recht » (zie verslag van de heer Barzin, Stuk Kamer, 1996-1997, nr. 1087/7, blz. 18) (2).