Lorsque le premier alinéa, 2°, 3° ou 4° s'applique, le candidat locataire doit, au plus tard un an après l'attribution, soit vendre l'habitation sur le marché libre ou à une société de logement social, soit la mettre, pour une période d'au moins neuf ans, en location à ou à disposition d'une société de logement social qui met l'habitation en location selon l'Arrêté-cadre sur la Location sociale, étant entendu que lorsque l'habitation est située dans le ressort, la priorité absolue, visée à l'article 3, § 2, s'applique également.
Als het eerste lid, 2°, 3° of 4°, van toepassing is, moet de kandidaat-huurder binnen een jaar na de toewijzing de woning ofwel verkopen op de vrije markt of aan een sociale huisvestingsmaatschappij, ofwel voor een periode van minstens negen jaar verhuren aan of ter beschikking stellen van een sociale huisvestingmaatschappij die de woning verhuurt volgens het Kaderbesluit Sociale Huur, met dien verstande dat als de woning in het werkgebied ligt, de absolute voorrang, vermeld in artikel 3, § 2, ook geldt.