La Cour est interrogée par le juge a quo sur la compatibilité de l'article 20duodecies de la loi du 21 décembre 1990 avec les articles 10 et 11, combinés avec l'article 182, de la Constitution en ce qu'en habilitant le Roi à fixer de nouvelles infractions privant le candidat militaire actif des qualités morales requises, sans aucunement limiter ce pouvoir, il priverait de manière discriminatoire cette catégorie de citoyens de la garantie que constitue l'intervention d'une assemblée démocratiquement élue prescrite par l'article 182 de la Constitution.
Het Hof wordt door de verwijzende rechter ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 20duodecies van de wet van 21 december 1990 met de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 182, van de Grondwet, in zoverre het, door de Koning ertoe te machtigen nieuwe strafbare feiten te bepalen die een actieve kandidaat-militair de vereiste morele hoedanigheden ontnemen, zonder die bevoegdheid enigszins te beperken, op discriminerende wijze aan die categorie van burgers de waarborg zou ontzeggen van het optreden van een democratisch verkozen vergadering, zoals voorgeschreven in artikel 182 van de Grondwet.