Le Tribunal considère que s'il semble évident que le caractère essentiellement inquisitoire et secret de la procédure dans la ph
ase préparatoire du procès pénal exclut l'application de tout ou de la plus grande partie des articles 962 à 991 du Code judiciaire parce que ces dispositions laissent une part considérable à l'autonomie de la volonté des parties et au principe du dispositif, la question se pose néanmoins de savoir - suite à l'arrêt précité - si les dispositions légales applicables à l'expertise pénale, notamment aux expertises ordonnées par le parquet dans le cadre de l'information (voy. les articles 43 et 44 du Code d'instruct
...[+++]ion criminelle et l'article 10 de la loi du 1 juin 1849 sur la révision des tarifs en matière criminelle), ne doivent pas être interprétées de façon telle que l'expert soit contraint de respecter un minimum de règles de la contradiction (exemple : audition au début d'une expertise comptable des personnes qui ont tenu la comptabilité concernée ou qui ont été directement responsables de la tenue de cette comptabilité; communication en fin d'expertise à ces personnes d'un rapport préliminaire contenant les conclusions provisoires de l'expert avec demande d'observations, avant la rédaction des conclusions définitives), sous peine de violer les articles 10 et 11 de la Constitution et l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme.De Rechtbank is van oordeel dat hoewel het evident lijkt dat het hoofdzakelijk inquisitoriaal en geheim karakter van de procedure in de voorbereid
ende fase van een strafproces de toepassing uitsluit van het geheel of het grootste gedeelte van de artikelen 962 tot 991 van het Gerechtelijk Wetboek omdat die bepalingen een aanzienlijk gedeelte overlaten aan de wilsautonomie van de partijen en aan het beschikkingsbeginsel, niettemin de vraag rijst of - ingevolge het voormelde arrest - de wetsbepalingen die van toepassing zijn op het deskundigenonderzoek in strafzaken, met name op het deskundigenonderzoek bevolen door het parket in het kader
...[+++]van het opsporingsonderzoek (zie de artikelen 43 en 44 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 10 van de wet van 1 juni 1849 « op de herziening van den tarief in lyfstraffelyke zaken ») niet in die zin moeten worden uitgelegd dat zij de deskundige verplichten een minimum aantal regels van de tegenspraak in acht te nemen (voorbeeld : verhoor, in het begin van een boekhoudkundig deskundigenonderzoek, van de personen die de betrokken boekhouding hebben bijgehouden of die rechtstreeks verantwoordelijk waren voor het bijhouden van die boekhouding; mededeling, op het einde van het deskundigenonderzoek, aan die personen van een voorafgaand verslag dat de voorlopige conclusies van de deskundige bevat met verzoek tot opmerkingen, vóór het opstellen van de definitieve conclusies), op straffe van schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.