La Cour est interrogée sur la compatibilité de l'article 6 du décret en cause avec les articles 10 et 11 de la Constitution, combinés avec les principes généraux de sécurité juridique et de non-rétroactivité, en ce qu'il procède à une validation rétroactive de l'arrêté royal du 9 novembre 1978 précité, lequel fut jugé illégal en raison du défaut de consultation de la section de législation du Conseil d'Etat, alors que la question de la régularité de cet arrêté royal est pendante dans le cadre de plusieurs procédures judiciaires, dont celle devant le juge a quo.
Het Hof wordt gevraagd of artikel 6 van het in het geding zijnde decreet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de algemene beginselen van rechtszekerheid en niet-retroactiviteit, in zoverre het een retroactieve geldigverklaring inhoudt van het voormelde koninklijk besluit van 9 november 1978, dat onwettig werd bevonden omdat de afdeling wetgeving van de Raad van State niet werd geraadpleegd, terwijl de kwestie van de regelmatigheid van dat koninklijk besluit hangende is in het kader van verschillende gerechtelijke procedures, waaronder die voor de verwijzende rechter.