Les mesures introduites par la loi du 17 octobre 1990 précitée en
vue d'accélérer la procédure devant la section d'administration du Conseil d'État sont transposées au n
iveau des tribunaux administratifs mais parfois avec quelques nuances [cf. l'exigence de commu
niquer les mémoires dans les délais fixés à peine
de subir certaines sanctions ...[+++] : constatation de l'absence d'intérêt requis dans le chef du requérant et écartement d'office des débats des mémoires de la partie adverse (articles 58 et 61, § 4); cf. en cas de non-transmission du dossier administratif dans le délai fixé, la présomption suivant laquelle les faits cités par le requérant sont réputés prouvés, à moins que ces faits soient manifestement inexacts (article 61, § 4); cf. la présomption de désistement d'instance du requérant lorsqu'il n'introduit pas une demande de poursuite de la procédure (article 61, § 3)].De maatregelen ingevoerd bij de bovengenoemde wet van 17
oktober 1990 om de procedure voor de afdeling administratie van de Raad van State te bespoedigen worden soms met enkele nuances toegepast op de administrati
eve rechtbanken [zo moet de eisende partij de memories binnen de vastgestelde termijnen indienen, zo niet, dan wordt het ontbreken van het vereiste belang vastgesteld en worden de memories ingediend door de tegenpartij ambtshalve uit de debatten geweerd (artikelen 58 en 61,
§ 4); in ...[+++]geval het administratieve dossier niet binnen de vastgestelde termijn wordt overgezonden, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen beschouwd, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn (artikel 61, § 4); ten aanzien van de verzoekende partij geldt een vermoeden van afstand van geding wanneer zij geen vordering tot voortzetting van de procedure indient (artikel 61, § 3)].