Le Conseil d'État constate que le chapitre III de l'avant-projet comprend, outre les dispositions relatives aux missions des deux services de renseignement, une série de règles opérant la répartition entre les ministres de la Justice, de l'Intérieur et de la Défense nationale des attributions participant de l'exercice de l'autorité à l'égard de ces deux services de renseignement et de sécurité (voir article 6, alinéa 1 ).
De Raad van State stelt vast dat hoofdstuk III van het voorontwerp naast de bepalingen betreffende de opdrachten aan de beide inlichtingendiensten, een reeks regels bevat waarbij de bemoeienissen betreffende de uitoefening van het gezag ten aanzien van deze beide inlichtingen- en veiligheidsdiensten over de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Landsverdediging worden verdeeld (zie artikel 6, eerste lid).