3. Tout État partie prend les mesures nécessaires pour que les personnes visées au paragraphe 1 du présent article qui ont des raisons de penser qu'une disparition forcée s'est produite ou est projetée signalent le cas à leurs supérieurs et, au besoin, aux autorités ou instances de contrôle ou de recours compétentes.
3. Elke staat die partij is neemt de nodige maatregelen om te waarborgen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde personen die reden hebben om aan te nemen dat een gedwongen verdwijning heeft plaatsgevonden of beoogd wordt, de aangelegenheid voorleggen aan hun superieuren en waar nodig aan de desbetreffende autoriteiten of instanties die bevoegd zijn tot onderzoek naar of ongedaanmaking van de verdwijning.