En ce qui concerne la deuxième branche du quatrième moyen dans l'affaire n° 4955, les parties requérantes font valoir que la mesure d'écoute judiciaire s'effectue sur la base d'ordonnances du juge d'instruction (et exceptionnellement du procureur du Roi) qui valent pour une durée d'un mois au maximum et ce, à peine de nullité (article 90quater, § 1, alinéa 2, 4°, du Code d'instruction cr
iminelle), qui sont prolongeables pour une durée maximale de six mois (article 90quinquies, alinéa 1, du Code d'instruction criminelle) et sur l'exécution desquelles il est fait rapport au juge d'instruction tous les cinq jours (article 90quater, § 3, ali
...[+++]néa 2, du Code d'instruction criminelle), tandis que la méthode exceptionnelle de renseignement en matière d'écoute, de prise de connaissance et d'enregistrement de communications prévue à l'article 18/17 de la loi du 30 novembre 1998 ne serait pas soumise à un délai maximum particulier, de sorte que le délai général de deux mois valable pour les méthodes exceptionnelle de renseignement est applicable (article 18/10, § 1, alinéa 2, de la loi du 30 novembre 1998), que la mesure serait prolongeable de manière illimitée dans le temps, aux conditions de l'article 18/10, § 5, de la loi du 30 novembre 1998, et qu'elle ne donnerait pas lieu à des rapports intermédiaires obligatoires.Wat het tweede onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 4955 betreft, voeren de verzoekende partijen aan dat de gerechtelijke tapmaatregel geschiedt op basis van beschikkingen van de onderzoeksrechter (en uitzonderlijk de procureur des Konings), die maximaal één maand gelden, en dit op straffe van nietigheid (artikel 90quater, § 1, tweede lid, 4°, van het Wetboek van strafv
ordering), verlengbaar tot een maximumduur van zes maanden (artikel 90quinquies, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering) en waarbij een rapportering over de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke tap aan de onderzoeksrechter plaatsvindt om de vijf dagen (
...[+++]artikel 90quater, § 3, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering), terwijl de uitzonderlijke inlichtingenmethode inzake het afluisteren, kennisnemen en registreren van communicatie in artikel 18/17 van de wet van 30 november 1998 niet zou zijn onderworpen aan een bijzondere maximumtermijn, zodat de algemene termijn voor uitzonderlijke inlichtingenmethoden van twee maanden van toepassing is (artikel 18/10, § 1, tweede lid, van de wet van 30 november 1998), dat de maatregel onbeperkt in de tijd verlengbaar zou zijn onder de voorwaarden van artikel 18/10, § 5, van de wet van 30 november 1998 en dat er geen tussentijdse verplichte rapportering zou zijn.