Selon l'article 21, § 2, du décret, sont assimilés aux pratiques de dopage : (a) le fait de faciliter ou de créer les circonstances propices à la pratique de dopage de quelque manière que ce soit; (b) le fait d'avoir en sa possession, sans motif valable, des substances et moyens visés à l'article 2, 6°, sans préjudice des dispositions de la loi relative aux drogues; (c) le fait de tromper pendant, de s'opposer à ou d'entraver l'exécution des contrôles antidopage visés à l'article 2, 7°.
Volgens artikel 21, § 2, van het decreet worden met dopingpraktijken gelijkgesteld : (a) het vergemakkelijken of mogelijk maken van de dopingpraktijk op welke wijze ook; (b) het zonder gewettigde reden in bezit hebben van substanties en middelen als bedoeld in artikel 2, 6°, onverminderd de bepalingen van de Drugwet; (c) het niet toestemmen in, het misleiden van, het zich verzetten tegen of het verhinderen van dopingcontroles als bedoeld in artikel 2, 7°.