« Les articles 4 et 26 de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale ne violent-ils pas les articles 10 et 11 de la Constitution en ce sens que dans le premier cas (article 4) le débiteur d'aliments poursuivi par le C. P.A.S. lorsque celui-ci agit au nom et en faveur du bénéficiaire de l'aide sociale, mais avec possibilité d
e subrogation à son propre profit, pourrait être condamné quel que soit le niveau de ses reve
nus, alors qu'il ne pourrait l'être dans le second cas, soit l'hypothèse où i
...[+++]l serait poursuivi directement par le C. P.A.S. en nom propre, si les revenus n'atteignent pas le plancher fixé par le Roi en vertu des pouvoirs qui lui sont conférés par l'article 26 ?« Schenden de artikelen 4 en 26 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre, in het eerste geval (artikel 4), de door het O.C. M.W. vervolgde onderhoudsplichtige, wanneer dat centrum optreedt namens en ten voordele van de begunstigde van de maatschappelijke dienstverlening, evenwel met de mogelijkheid
van subrogatie in zijn eigen voordeel, zou kunnen worden veroordeeld, ongeacht het niveau van zijn inkomsten, terwijl hij dat niet zou kunnen worden in het tweede geval, namelijk wanneer hij rechtstreeks door het O.C. M.W. uit eigen naam wordt vervolg
...[+++]d, indien zijn inkomsten lager liggen dan het minimumbedrag bepaald door de Koning op grond van de in artikel 26 aan Hem toegekende bevoegdheden ?