Contrairement à ce que soutient le Conseil des ministres, la prise en compte, dans l'hypothèse dont le juge a quo est saisi et sur laquelle la Cour se prononce, de la nationalité de l'enfant n'aboutit pas à rétablir la condition de nationalité abandonnée lors de l'adoption de l'arrêté royal n° 242 précité mais fait partie des éléments qui permettent d'établir si le lien suffisant de rattachement avec la Belgique, auquel le législateur subordonne l'avantage en cause, existe ou non.
In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, leidt het in aanmerking nemen van de nationaliteit van het kind, in het geval dat bij de verwijzende rechter aanhangig is gemaakt en waarover het Hof uitspraak doet, niet ertoe dat de bij de aanneming van het voormelde koninklijk besluit nr. 242 vervallen nationaliteitsvoorwaarde opnieuw wordt ingevoerd, maar maakt het deel uit van de elementen die het mogelijk maken aan te tonen of de voldoende band met België, waarvan de wetgever het in het geding zijnde voordeel afhankelijk maakt, al dan niet bestaat.