Dans le récent arrêt précité, la Cour a estimé qu'"il relève de la compétence du législateur de décider, dans le respect des articles 10 et 11 de la Constitution, si une plus grande équivalence est souhaitable et de déterminer à quel moment et de quelle manière une plus grande uniformité entre les deux réglementations doit se traduire par des mesures concrètes" (Point B.5).
In het recentste voornoemde arrest oordeelde het Hof dat "het tot de bevoegdheid van de wetgever [behoort] met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te beoordelen of een grotere gelijkschakeling wenselijk is en te bepalen op welk tijdstip en op welke wijze via concrete maatregelen vorm moet worden gegeven aan een grotere eenvormigheid tussen beide regelgevingen" (punt B.5).