Le Protocole examiné ne proscrit pas une pareille extension de compétence territoriale des juridictions belges en la matière, mais il ne l'impose pas puisque, comme il a été rappelé ci-dessus, l'article 4, § 3, ne requiert de chaque État partie d'étendre sa compétence territoriale que « lorsque l'auteur présumé de l'infraction est présent sur son territoire », c'est-à-dire lorsqu'il y est trouvé.
Het onderzochte Protocol verbiedt een zodanige uitbreiding van de bevoegdheid ratione loci van de Belgische gerechten ter zake niet, maar het legt zulks evenmin op, daar, zoals hierboven eraan is herinnerd, artikel 4, derde lid, een Staat die partij is de verplichting oplegt zijn bevoegdheid ratione loci uit te breiden in het enkele geval dat « de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt », dat wil zeggen wanneer deze aldaar gevonden wordt.