Le recours des prévenus contre cette décision de refus fut rejeté par la députation permanente de la Flandre orientale, le 2 juin 1993, comme étant « sans objet » : la députation constatait en effet que les prévenus disposaient déjà d'un permis valable, suite à la lettre du collège échevinal du 7 janvier 1992.
Het beroep van de beklaagden tegen die weigeringsbeslissing werd door de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen op 2 juni 1993 verworpen als « zonder voorwerp » : de deputatie stelde immers vast dat de beklaagden reeds over een geldige vergunning beschikten ingevolge de brief van het schepencollege van 7 januari 1992.