Toutefois, l'article 49 de cette loi contenait une disposition transitoire permettant aux « praticiens pouvant justifier d'une pratique suffisante de la psychothérapie et d'une formation suffisante en la matière à la date de la publication de la [...] loi » de continuer à pratiquer la psychothérapie jusqu'à l'entrée en vigueur d'un arrêté royal qui devait fixer la procédure suivant laquelle ces mêmes personnes pourraient « faire valoir leur formation et leur expérience antérieure en vue de porter le titre de psychothérapeute ».
Artikel 49 van die wet bevatte echter een overgangsbepaling die « de beoefenaars die op de datum waarop [de] wet wordt bekendgemaakt een voldoende psychotherapeutische praktijk en een voldoende opleiding ter zake kunnen bewijzen » de mogelijkheid bood om de psychotherapeutische praktijk te blijven uitoefenen tot de inwerkingtreding van een koninklijk besluit dat de procedure diende te bepalen waarmee diezelfde personen « hun opleiding en hun vroegere ervaring » zouden « kunnen doen gelden om de titel van psychotherapeut te kunnen voeren ».