Le juge a quo demande si l'article 21 de la loi du 9 avril 1930 est compatible avec l'article 12 de la Constitution dans l'interprétation selon laquelle, si l'état mental d'un condamné interné en vertu d'une décision du ministre de la Justice ne s'est pas suffisamment amélioré au moment de la venue à expiration de la durée prévue pour la peine, de sorte que son internement reste nécessaire, cette mesure est maintenue.
De verwijzende rechter vraagt of artikel 21 van de wet van 9 april 1930 bestaanbaar is met artikel 12 van de Grondwet in de interpretatie dat, indien de geestestoestand van een veroordeelde die wordt geïnterneerd krachtens een beslissing van de minister van Justitie, niet voldoende is verbeterd op het ogenblik van het verstrijken van de straftijd, zodat zijn internering nodig blijft, die maatregel voortduurt.