Les États membres se prêtent mutuellement, et prêtent aux États tiers, conformément au droit international et national, la plus grande assistance lors des enquêtes criminelles et autres procédures portant sur le financement d'actes de terrorisme ou l'appui dont ces actes ont bénéficié, y compris l'assistance en vue de l'obtention des éléments de preuve qui seraient en la possession d'un État membre ou d'un État tiers et qui seraient nécessaires à la procédure.
De lidstaten verlenen elkaar, alsmede derde landen, zo veel mogelijk bijstand in strafrechtelijke onderzoeken en strafprocedures met betrekking tot de financiering of ondersteuning van terroristische daden overeenkomstig het internationale en het nationale recht, met inbegrip van bijstand bij het verkrijgen van bewijs dat in het bezit is van een lidstaat of een derde land en dat voor de procedures noodzakelijk is.