§ 1. Au cas où le prêteur conditionne l'octroi du crédit à la constitution d'une sûreté ou d'une garantie, le prêteur et, le cas échéant, l'intermédiaire de crédit informent l'entreprise des caractéristiques essentielles de cette sûreté ou garantie et de son impact sur le crédit demandé, et ce de manière transparente et dans des termes compréhensibles pour l'entreprise, soit par écrit, soit oralement.
§ 1. Ingeval de kredietgever de toekenning van het krediet onderwerpt aan de vestiging van een zekerheid of een waarborg, informeren de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar de onderneming over de belangrijkste kenmerken van deze zekerheid of waarborg en de impact ervan op de kredietaanvraag, en dat op transparante wijze en in voor de onderneming verstaanbare bewoordingen, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling.