L'interprétation selon laquelle les punitions disciplinaires visées par la loi du 14 janvier 1975 ne sont pas des actes susceptibles d'annulation est motivée, dans l'arrêt a quo, par référence à certaines déclarations faites au cours des travaux préparatoires de la loi du 23 décembre 1946 portant création d'un Conseil d'Etat (Ann., Chambre, 1937-1938, 6 avril 1938, pp. 1358, 1363 et 1364; Ann., Chambre, 1945-1946, 11 décembre 1945, p. 106).
De interpretatie dat de in de wet van 14 januari 1975 bedoelde tuchtstraffen geen voor vernietiging vatbare handelingen zijn, wordt in het verwijzingsarrest gemotiveerd met verwijzing naar bepaalde verklaringen die werden afgelegd tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 23 december 1946 houdende instelling van een Raad van State (Hand., Kamer, 1937-1938, 6 april 1938, pp. 1358, 1363 en 1364; Hand., Kamer, 1945-1946, 11 december 1945, p. 106).