Le législateur a en effet raisonnablement pu considérer que s'il s'indiquait de protéger pénalement le paiement de la rémunération du travailleur, eu égard à la situation de dépendance économique dans laquelle celui-ci se trouve généralement vis-à-vis de son employeur, il ne s'imposait pas d'étendre cette protection pénale à toutes les sommes dues au travailleur par son employeur, et, en particulier, au paiement de l'indemnité compensatoire de préavis.
De wetgever vermocht immers redelijkerwijs ervan uit te gaan dat, hoewel het aangewezen was de betaling van het loon van de werknemer strafrechtelijk te beschermen, gelet op de situatie van economische afhankelijkheid waarin die laatste zich doorgaans bevindt ten aanzien van zijn werkgever, die strafrechtelijke bescherming niet diende te worden uitgebreid tot alle bedragen die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is en in het bijzonder tot de betaling van de compenserende opzeggingsvergoeding.