En l'espèce, le législateur décrétal a considéré que, excepté le cas particulier visé à l'article 105, § 3, du décret et hormis le cas de l'admission au financement d'une école de libre choix, des moyens d'investissement ne pouvaient être mis à la disposition de nouvelles écoles - tant officielles que libres - qu'après qu'elles aient démontré leur caractère durable.
Te dezen heeft de decreetgever geoordeeld dat, behoudens in het bijzondere geval bedoeld in artikel 105, § 3, van het decreet en behoudens in geval van opname van een vrijekeuzeschool in de financieringsregeling, aan nieuwe scholen - zowel officiële als vrije - pas investeringsmiddelen behoren ter beschikking te worden gesteld nadat zij hun duurzaam karakter hebben bewezen.