Il ressort des travaux préparatoires de l'article 38 de la loi du 31 mars 1987 modifiant diverses dispositions légales relatives à la filiation, qui a inséré l'article 321 dans le Code civil, que, nonobstant les objectifs prioritaires de cette loi, assurer l'égalité des filiations et cerner d'aussi près que possible la vérité en matière de filiation biologique, le législateur a estimé que dans le cas d'une filiation dite incestueuse, « les intérêts de l'enfant doivent l'emporter sur tous les autres intérêts » et qu'en ce qui concerne les enfants visés à cet article, « on peut partir de
l'hypothèse qu'une reconnaissance servira r ...[+++]arement les intérêts de cet enfant » (Doc. parl., Sénat, 1984-1985, n 904/2, p. 88).
Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 38 van de wet van 31 maart 1987 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming, waarbij artikel 321 in het Burgerlijk Wetboek is ingevoegd, blijkt dat, niettegenstaande de basisdoelstellingen van die wet, de gelijkheid van de afstammingsbanden verzekeren en de waarheid inzake biologische afstamming zoveel mogelijk benaderen, de wetgever van oordeel was dat in geval van zogenaamde bloedschennige afstamming « de belangen van het kind alle andere belangen moeten primeren » en dat, wat de kinderen betreft die in dat artikel worden bedoeld, « mag worden ui
tgegaan van de hypothese dat een erkenning zelden ...[+++]de belangen van [het] kind dient » (Parl. St., Senaat, 1984-1985, nr. 904/2, p. 88).