La troisième partie de la seconde question préjudicielle semble fondée sur un grief tiré de ce que les officiers de carrière pourraient, en vertu des articles 20, § 2, et 27 de la loi du 25 mai 2000, se voir refuser un retrait d'emploi par interruption de carrière et ce, sur la base des critères retenus par le ministre de la Défense nationale, alors même qu'ils auraient le droit de bénéficier des régimes de disponibilité volontaire, de départ anticipé à mi-temps et de la semaine de quatre jours.
Het derde onderdeel van de tweede prejudiciële vraag lijkt te steunen op een grief die is afgeleid uit het feit dat de beroepsofficieren krachtens de artikelen 20, § 2, en 27 van de wet van 25 mei 2000 een ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking zou kunnen worden geweigerd op basis van door de Minister van Landsverdediging aangenomen criteria, ook al zouden zij gerechtigd zijn op de regelingen van vrijwillige disponibiliteit, van de halftijdse vervroegde uitstap en van de vierdaagse werkweek.