Du reste, ne devrait-on pas, au cas où dans l'hypothèse donnée, le contrôle ferait apparaître qu'il n'est pas question de terrorisme et que l'on n'est pas en présence d'un groupe terroriste, partir du principe que les droits fondamentaux des intéressés, auxquels l'article 4, 5º, renvoie, ont été violés ?
Trouwens, als in de gegeven hypothese (vervolging van politieke partijen onder voorwendsel van terrorisme) bij de toetsing zou blijken dat er geen sprake is van terrorisme of van een terroristische groepering, zou men dan niet moeten stellen dat de fundamentele rechten van de betrokkenen, waarnaar artikel 4, 5º, verwijst, zouden worden geschonden ?