Par la deuxième question préjudicielle, la juridiction a quo demande à la Cour si les articles 3, 9 et 11 de la loi du 12 avril 1965 violent les règles répartitrices de compétence en autorisant les titulaires d'une autorisation de transport à exécuter sous ou sur le domaine public ou au-dessus de celui-ci tous travaux nécessaires à l'établissement, au fonctionnement et à l'entretien en bon état des installations de transport de gaz et en accordant une servitude légale d'utilité publique, sans que les régions puissent soumettre à une obligation d'autorisation cet usage privatif de leur domaine public.
Met de tweede prejudiciële vraag wenst het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of de artikelen 3, 9 en 11 van de wet van 12 april 1965 de bevoegdheidverdelende regels schenden door de houders van een vervoervergunning te machtigen alle werken uit te voeren, onder, op of boven het openbaar domein, die nodig zijn voor de oprichting, de werking en het onderhoud in goede staat van de gasvervoerinstallaties en door een wettelijke erfdienstbaarheid van openbaar nut toe te kennen, zonder dat gewesten dat privatieve gebruik van hun openbaar domein aan een vergunningsplicht mogen onderwerpen.