Le juge a quo interroge la Cour sur la compatibilité de l'article 39 du décret du 21 juin 2013 avec les articles 10, 11 et 13 de la Constitution, combinés avec ses articles 84 (lire : 133) et 144, et avec l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme, en ce que la disposition en cause ne serait pas une disposition interprétative, mais une disposition modificative rétroactive qui tendrait à influencer l'issue des procédures pendantes et qui ne serait justifiée par aucune circonstance exceptionnelle.
De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 39 van het decreet van 21 juni 2013 bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 84 (lees : 133) en 144 ervan en met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat de in het geding zijnde bepaling geen interpretatieve bepaling zou zijn, maar een retroactieve wijzigende bepaling die ertoe zou strekken de afloop van de hangende procedures te beïnvloeden en die door geen enkele buitengewone omstandigheid zou worden verantwoord.