La loi précitée du 25 juin 1973 a donc choisi d'instaurer l'exigence « que les participations dont découlent les dividendes ou revenus de capitaux investis présentent un certain degré de ' permanence ', c'est-à-dire qu'elles soient, en principe, détenues par la société pendant toute la période imposable au cours de laquelle les dividendes ou les revenus de capitaux investis ont été encaissés » (Doc. parl., Chambre, 1972-1973, n° 521/7, pp. 39-40).
De voormelde wet van 25 juni 1973 heeft dus ervoor gekozen de vereiste in te voeren « dat de deelnemingen die de dividenden of inkomsten van belegde kapitalen opbrengen, een bepaalde ' vastheid ' vertonen d.w.z. dat ze in principe in het bezit van de vennootschap moeten zijn gedurende het gehele belastbaar tijdperk waarin de dividenden of inkomsten van belegde kapitalen werden geïncasseerd » (Parl. St., Kamer, 1972-1973, nr. 521/7, pp. 39-40).