Contrairement à la remarque aux points 10 et suivants de l'avis 18/2017 du 12 avril 2017 de la Commission de la protection de la vie privée, ce règlement d'exécution impose à tous les niveaux que la personne puisse être présumée en possession d'un élément d'identification reconnu par l'Etat membre dans lequel est déposée la demande relative au moyen d'identité électronique et représentant l'identité alléguée (ce qui correspond à une eID pour les Belges).
In tegenstelling tot de opmerking in punt 10 en volgende van het advies 18/2017 van 12 april 2017 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, legt deze uitvoeringsverordening voor alle niveaus op dat de persoon kan worden verondersteld in het bezit te zijn van bewijs dat wordt erkend door de lidstaat waar de aanvraag voor het elektronische identificatiemiddel wordt gedaan, en dat de opgegeven identiteit vertegenwoordigt (wat overeenkomt met een eID voor Belgen).