L'article 625 du Code d'instruction criminelle viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'il fait courir le temps d'épreuve, en cas de libération conditionnelle, à compter du jour de la libération conditionnelle, alors qu'en cas de mise en liberté provisoire, qui est pourtant un régime de libération anticipée comparable, le temps d'épreuve débute seulement à compter du jour où la partie de la peine qui restait à purger est prescrite et donc pas à partir du jour de la mise en liberté provisoire ?
Schendt artikel 625 van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het de proeftijd in geval van een voorwaardelijke invrijheidsstelling doet lopen vanaf de dag van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, terwijl in geval van een voorlopige invrijheidsstelling, nochtans een vergelijkbaar stelsel van vervroegde invrijheidsstelling, de proeftijd slechts een aanvang neemt vanaf de dag dat het restant van de straf is verjaard en dus niet vanaf de dag van de voorlopige invrijheidsstelling ?