(2) que, en tout état de cause, un État membre ne devrait recourir au transit à travers le territoire d'un autre État membre qu'à titre exceptionnel, c'est-à-dire lorsqu'il lui est impossible ou difficile du point de vue organisationnel d'éloigner de son territoire les personnes concernées via un vol direct ou de transit, qui reste le principal mode d'éloignement, ou via des liaisons maritimes régulières directes;
2. In alle omstandigheden zou een lidstaat alleen tot doorgeleiding over het grondgebied van een andere lidstaat mogen besluiten in uitzonderlijke gevallen, wanneer de verwijdering van de betrokkenen van zijn grondgebied door middel van een rechtstreekse of een transitvlucht, wat de eerst aangewezen manier van verwijdering blijft, of via lijnverbindingen over zee, niet mogelijk of organisatorisch gezien moeilijker is.