Elles ajoutent que les arrêts du Conseil d'Etat du 24 avril 2002 sont fondés, non pas comme le pense la partie adverse dans son mémoire sur le motif que les arrêtés royaux attaqués auraient définitivement disparu de l'ordre juridique - auquel cas le Conseil d'Etat aurait rejeté les recours pour absence d'objet - mais bien sur ce que la haute juridiction administrative estime que les requérantes sont sans intérêt à soulever les moyens nouveaux dont elles faisaient état, pour contrariété manifeste des lois de validation par rapport à l'ordre juridique international qui devait obliger le Conseil d'Etat à laisser ces lois inappliquées.
Zij voegen eraan toe dat de arresten van de Raad van State van 24 april 2002 niet gegrond zijn, zoals de tegenpartij in haar memorie wel denkt, op het motief dat de
aangevochten koninklijke besluiten definitief uit de rechtsorde zouden zijn verdwenen - in welk geval de Raad van State de beroepen zou hebben verworpen wegens gebrek aan voorwerp - maar wel op het feit dat het hoge administratieve rechtscollege van oordeel is dat de verzoekende partijen geen belang hebben om de nieuwe middelen waarvan zij gewag maakten, op te werpen, wegens kennelijke tegenstrijdigheid van de wetten tot geldigverklaring, met de internationale rechtsorde die
...[+++]de Raad van State moest verplichten die wetten zonder toepassing te laten.