Étant donné qu'il est très difficile pour un individu de prouver un cas de discrimination, la Cour de Justice a jugé qu'une adaptation des règles en matière de charge de la preuve s'impose dès qu'il y a discrimination manifeste et que, dans les cas où une telle situation semble en effet exister, l'application de fait du principe de l'égalité de traitement requiert que la charge de la preuve repose sur le défendeur (voir considération 18, motivation de la directive 97/80/CE).
Doordat het voor een individu zeer moeilijk valt om discriminatie te bewijzen heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat een aanpassing van de regels inzake de bewijslast noodzakelijk is zodra er een kennelijke discriminatie bestaat en dat, in de gevallen waarin een dergelijke situatie inderdaad blijkt te bestaan, de feitelijke toepassing van het beginsel van gelijke behandeling vergt dat de bewijslast bij de verweerder wordt gelegd (zie overweging 18, motiverend gedeelte van richtlijn 97/80/EG).