Si la mutilation visée au § 1 a été pratiquée envers un mineur ou une personne qui, en raison de son état physique ou mental n'était pas à même de pourvoir à son entretien, par ses père, mère ou autres ascendants, toute autre personne ayant autorité sur le mineur ou l'incapable ou en ayant la garde, ou toute personne majeure qui cohabite occasionnellement ou habituellement avec la victime, le minimum des peines portées aux §§ 1 à 3 sera doublé s'il s'agit d'un emprisonnement, et augmenté de deux ans s'il s'agit de réclusion.
Indien de in § 1 bedoelde verminking wordt uitgevoerd op een minderjarige of op een persoon die, uit hoofde van haar lichaams- of geestestoestand, niet bij machte is om in haar onderhoud te voorzien, door haar vader, moeder of andere bloedverwanten in de opgaande lijn, of door elke andere persoon die gezag heeft over het kind of de onbekwame, of door een persoon die hen onder zijn bewaring heeft, of door elke meerderjarige die occasioneel of gewoonlijk samenwoont met het slachtoffer, wordt het minimum van de in de paragrafen 1 tot 3 bepaalde straffen verdubbeld in geval van gevangenisstraf en met twee jaar verhoogd in geval van opsluiting.