En ce sens, les dispositions en cause doivent être considérées « comme un moyen mis en oeuvre afin d'atteindre un but inséré lors de la dernière réforme constitutionnelle, à savoir le droit à un logement décent » (Doc., Conseil de la Région de Bruxelles-Capitale, 1993-1994, A-319/1, p. 2, et A-319/2, p. 3).
In die zin moeten de in het geding zijnde bepalingen worden beschouwd « als een middel dat wordt uitgewerkt om een doelstelling te bereiken die bij de laatste grondwetsherziening werd ingevoerd, met name het recht op een gepaste woning » (Parl. St., Brusselse Hoofdstedelijke Raad, 1993-1994, A-319/1, p. 2, en A-319/2, p. 3).