Le caractère résiduel du régime des prestations familiales garanties apparaît dans l'article 2, alinéa 1, 2°, en cause, de la loi du 20 juillet 1971, qui dispose qu'un enfant ne bénéficie de prestations familiales garanties que si, pendant une période que le Roi détermine, il n'est pas bénéficiaire de prestations familiales en vertu d'un autre régime.
Het residuaire karakter van het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag komt tot uiting in het in het geding zijnde artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971, dat bepaalt dat een kind de gewaarborgde gezinsbijslag slechts geniet indien het, gedurende een door de Koning vast te stellen periode, geen recht geeft op gezinsbijslag krachtens een andere regeling.