Cette nature spécifique et les conditions cumulatives qui doivent être réunies pour pouvoir intenter l'action, en particulier l'existence d'une faute grave et caractérisée qui a contribué à la faillite, justifient que le législateur ait pu raisonnablement considérer que le dommage du créancier se manifesterait, en règle, dans un laps de temps relativement bref après la commission de cette faute et non pas de nombreuses années plus tard.
Die specifieke aard en de cumulatieve voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om de vordering te kunnen instellen, inzonderheid de aanwezigheid van een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement, verantwoorden dat de wetgever redelijkerwijs ervan kon uitgaan dat de schade van de schuldeiser zich in de regel binnen een relatief korte tijdsspanne na het begaan van die fout zou manifesteren en niet pas talrijke jaren nadien.