Art. 8. § 1. L'exploitant d'un établissement seuil haut introduit auprès du service de coordination un rapport de sécurité aux fins suivantes : 1° démontrer qu'une politique de prévention des accidents majeurs et un système de gestion de la sécurité, pour son application, sont mis en oeuvre confor
mément aux éléments figurant à l'annexe 2; 2° démontrer que les dangers d'accidents majeurs et les scénarios d'accidents majeurs possibles ont été identifiés et que les mesures nécessaires pour prévenir de tels accidents et pour en limiter les c
onséquences pour la santé humaine ...[+++] et l'environnement ont été prises; 3° démontrer que la conception, la construction, l'exploitation et l'entretien de toute installation, aire de stockage, équipement et infrastructure liés au fonctionnement de l'établissement, ayant un rapport avec les dangers d'accidents majeurs au sein de l'établissement, présentent une sécurité et une fiabilité suffisantes; 4° démontrer que le plan d'urgence interne visé à l'article 11 a été établi et fournir les éléments permettant l'élaboration du plan d'urgence externe visé à l'article 13; 5° assurer une information suffisante au service de coordination, pour lui permettre de donner des avis sur l'implantation de nouvelles activités ou de nouveaux aménagements autour des établissements.
Art. 8. § 1. De exploitant van een hogedrempelinrichting dient bij de coördinerende dienst een veiligheidsrapport in om : 1° aan te tonen dat er een preventiebeleid voor zware ongevallen en een veiligheidsbeheerssysteem voor het uitvoeren daarvan zijn ingevoerd overeenkomstig de in bijlage 2 genoemde punten; 2° aan te tonen dat de gevaren van zware ongevallen en scenario's voor mogelijke zware ongevallen geïdentificeerd zijn en dat de nodige maatregelen zijn getroffen om dergelijke ongevallen te voorkomen en de gevolgen ervan voor de menselijke gezondheid en het milieu te beperken; 3° aan te tonen dat het ontwerp, de constructie, de exploitatie en het onderhoud van alle met de werking van de inrichting samenhangende installaties, opslag
...[+++]plaatsen, apparatuur en infrastructuur die verband houden met de gevaren van een zwaar ongeval binnen de inrichting, voldoende veilig en betrouwbaar zijn; 4° aan te tonen dat er een intern noodplan bedoeld in artikel 11 werd opgesteld en de nodige gegevens te verstrekken voor de opstelling van het extern noodplan bedoeld in artikel 13; 5° te waarborgen dat voldoende gegevens aan de coördinerende dienst worden verschaft, zodat hij adviezen kan geven over de vestiging van nieuwe activiteiten of over nieuwe ontwikkelingen rond inrichtingen.