7. Lorsqu'une activité menée par un exploitant ou un propriétaire d'installation non destinée à la production présente un danger immédiat pour la santé humaine ou augmente sensiblement le risque d'accident majeur, les États membres veillent à ce que l'exploitant ou le propriétaire de l'installation non destinée à la production prenne les mesures adéquates, y compris, si nécessaire, la suspension de l'activité en question jusqu'à ce que le danger ou le risque soit suffisamment maîtrisé.
7. Wanneer een door een exploitant of een eigenaar van een niet-productie-installatie verrichte activiteit een direct gevaar voor de menselijke gezondheid oplevert of het risico op een zwaar ongeval aanzienlijk vergroot, zorgen de lidstaten ervoor dat de exploitant of de eigenaar van een niet-productie-installatie geschikte maatregelen neemt die, indien dat nodig wordt geacht, de opschorting van de betrokken activiteit kunnen inhouden totdat het gevaar of het risico voldoende wordt beheerst.