Dans l'interprétation selon laquelle l'arrêté royal du 10 février 1965 ne s'applique pas aux personnes occupées par de
s établissements du secteur public exerçant une activité industrielle ou commerciale et à leurs employeurs, l'article 65 de la loi du 16 mars 1971 ne viole-t-il pas les dispositions des articles 10 et 11 de la Constitution, lus seuls ou en combinaison les uns avec les autres, en ce qu'il créerait une rupture des principes d'égalité et de non-d
iscrimination entre deux groupes comparables de travaill
...[+++]eurs et d'employeurs en maintenant sans limite dans le temps une différence de traitement non-justifiée objectivement entre eux soit, d'une part, les travailleurs (tel M. C. ) qui prestent au sein d'un établissement du secteur public exerçant une activité commerciale (telle est la situation de la SCRL IGRETEC) et qui peuvent revendiquer, à charge de leur employeur, le bénéfice à leur profit de la loi du 16 mars 1971 sur la durée du travail (à tout le moins le bénéfice du chapitre III, section 2) et ce même s'ils sont investis d'un poste de direction ou de confiance dans la mesure où l'arrêté royal du 10 février 1965 n'est pas applicable aux travailleurs prestant au sein d'un établissement public (et, donc, inapplicable aussi aux employeurs appartenant au secteur public de l'économie comme la SCRL IGRETEC) et, d'autre part, les travailleurs prestant pour compte d'un employeur appartenant au secteur privé de l'économie qui, quant à eux, sont exclus du champ d'application de la loi du 16 mars 1971 (à tout le moins le chapitre III, section 2 sur la durée du travail) s'ils sont investis d'un poste de direction ou de confiance dans les conditions et limites prescrites par l'arrêté royal du 10 février 1965 ?Schendt artikel 65 van de wet van 16 maart 1971, in de interpretatie dat het koninklijk besluit van 10 februari 1965 niet van toepassing is op de personen die tewerkgesteld zijn door instellin
gen van de openbare sector die een industriële of commerciële activiteit uitoefenen, noch op hun werkgevers, de bepalingen van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk of in onderlinge samenhang gelezen, in zoverre het de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie zou verbreken tussen twee vergelijkbare groepen van werknemers en werkgevers doordat het zonder beperking in de tijd een verschil in behandeling dat niet objectief is veran
...[+++]twoord, in stand houdt tussen hen, namelijk, enerzijds, de werknemers (zoals de heer C. ) die werken in een instelling van de openbare sector die een commerciële activiteit uitoefent (zoals de cvba ' IGRETEC ') en die, ten laste van hun werkgever, aanspraak kunnen maken op het voordeel van de wet van 16 maart 1971 betreffende de arbeidsduur (minstens het voordeel van hoofdstuk III, afdeling 2), zelfs indien zij een leidende functie uitoefenen of een vertrouwenspost bekleden, in zoverre het koninklijk besluit van 10 februari 1965 niet van toepassing is op de werknemers die in een openbare instelling werken (en dus evenmin op de werkgevers van de openbare sector van het bedrijfsleven, zoals de cvba ' IGRETEC ') en, anderzijds, de werknemers die werken voor een werkgever van de privésector van het bedrijfsleven, die daarentegen zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de wet van 16 maart 1971 (althans van hoofdstuk III, afdeling 2, betreffende de arbeidsduur) indien zij een leidende functie uitoefenen of een vertrouwenspost bekleden onder de voorwaarden en binnen de grenzen die zijn voorgeschreven bij het koninklijk besluit van 10 februari 1965 ?