2. Les États membres peuvent exempter, totalement ou partiellement, de l'application de l'article 111, paragraphes 1, 2 et 3, les expositions prises par un établissement de crédit à l'égard de son entreprise mère, d'autres filiales de cette entreprise mère ou de ses propres filiales, pour autant que ces entreprises soient incluses dans la surveillance sur une base consolidée à laquelle l'établissement de crédit est lui-même soumis, conformément à la présente directive ou à des normes équivalentes en vigueur dans un pays tiers.
2. De lidstaten mogen van de toepassing van artikel 111, leden 1, 2 en 3, geheel of gedeeltelijk vrijstellen de posities die door een kredietinstelling zijn ingenomen ten opzichte van haar moederonderneming, de andere dochterondernemingen van de moederonderneming en haar eigen dochterondernemingen, voorzover deze ondernemingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de kredietinstelling zelf onderworpen is, overeenkomstig de onderhavige richtlijn of overeenkomstig de in een derde land geldende gelijkwaardige normen.