Les États membres peuvent prévoir qu'il serait suffisant, par exemple, que la juridiction juge selon le critère de la plus grande probabilité ou suppose raisonnablement qu'il est nettement plus probable que les biens en question aient été obtenus par des activités criminelles plutôt que par d'autres activités.
Wanneer de rechter op grond van waarschijnlijkheidsafwegingen van oordeel is, of er redelijkerwijze kan van uitgaan, dat het veel waarschijnlijker is dat het betrokken voorwerp door crimineel dan door andere gedrag werd verworven, kan dit voor de lidstaten bijvoorbeeld als regel volstaan.