Le législateur a estimé que « le moins arbitraire serait de considérer que le délai maximum pour le paiement d'une pension alimentaire après divorce serait le délai de durée de la vie commune », ce qui paraissait équitable car « il est plus difficile à un conjoint dans le besoin qui a un certain âge de se reclasser qu'à une jeune personne » (Doc. parl., Chambre, 2006-2007, DOC 51-2341/001, pp. 9 et 10).
De wetgever heeft geoordeeld dat het « minst willekeurig lijkt om de maximumtermijn voor het betalen van een uitkering tot levensonderhoud na de echtscheiding te bepalen op de termijn van het samenleven », wat billijk leek aangezien « het voor een behoeftige echtgenoot die reeds een bepaalde leeftijd heeft veel moeilijker [is] om de maatschappelijke draad weer op te nemen dan voor een jonge persoon » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2341/001, pp. 9 en 10).