Il a estimé qu'une personne faisant état d'un préjudice matériel ou moral vraisemblable en rapport avec des informations contenues sur elle dans un dossier des services de renseignements devrait pouvoir obtenir, sous certaines conditions mais de manière plus large qu'aujourd'hui, un droit de consulter ces documents.
Het Comité I vond dat wanneer iemand gewag maakte van een vermoedelijk materieel of moreel nadeel in verband met de gegevens over zijn persoon in een dossier van de inlichtingendiensten, hij onder bepaalde voorwaarden maar algemener dan vandaag het recht moest kunnen krijgen om deze documenten te raadplegen.