La ministre renvoie à la réponse donnée par le gouvernement dans l'exposé des motifs à la remarque précitée du Conseil d'État (do c. Chambre, nº 51-1843/01, p. 6): « En réalité, le présent projet n'a pas uniquement, comme le dit le Conseil d'État, pour objectif de viser les personnes « en raison de la qualité [.] ou de la profession de la victime ».
De minister verwijst naar het antwoord van de regering in de memorie van toelichting op de opmerking van de Raad van State (stuk Kamer, nr. 51-1843-01, blz. 6) : « In werkelijkheid strekt dit ontwerp niet louter ertoe, zoals de Raad van State stelt, betrekking te hebben op de personen « wegens de hoedanigheid [.] of het beroep van het slachtoffer ».