M. Vandenberghe affirme que, dans ses arrêts nº 77/96 du 18 décembre 1996, 20/99 du 17 février 1999 et 19/2000 du 9 février 2000, la Cour d'arbitrage a attiré l'attention sur la différence de traitement entre, d'une part, les personnes qui se trouvent dans une situation juridique contractuelle et qui, par conséquent, peuvent se prévaloir de l'article 18 de la loi de 1978 sur les contrats de travail et, d'autre part, les personnes qui ont un statut et qui sont considérées comme des organes des pouvoirs publics.
De heer Vandenberghe stelt dat het Arbitragehof in zijn arresten nr. 77/96 van 18 december 1996, (nr. 20/99) van 17 februari 1999 en nr. 19/2000 van 9 februari 2000 heeft gewezen op het verschil in behandeling tussen enerzijds de personen die zich in een contractuele rechtssituatie bevinden en zich ten gevolge daarvan kunnen beroepen op artikel 18 van de wet van 1978 op de arbeidsovereenkomsten en anderzijds de personen die werken in statutair verband en als organen van de overheid kunnen beschouwd worden.