16. rappelle que l'article 8 de la CEDH et l'article 52 de la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne exigent qu'une ingérence aussi massive dans le droit à la protection des données à caractère personnel soit légitime et justifiée par une nécessité sociale pressante, prévue par la loi et proportionnée à l'objectif poursuivi, qui doit être nécessaire et légitime dans une une société démocratique; déplore, à ce propos, que l'usage de cette mesure éventuelle de coopération policière ne soit pas limité à des questions telles que la lutte contre le terrorisme ou la criminalité organisée;
16. wijst er opnieuw op dat op grond van artikel 8 van het EVRM en artikel 52 van het Handvest van de grondrechten een dergelijke massale ingreep in het recht op bescherming van persoonsgegevens legitiem moet zijn en moet gerechtvaardigd worden vanuit een dringende maatschappelijke behoefte, wettelijk moet worden geregeld en in verhouding moet staan tot het beoogde doel, dat noodzakelijk moet zijn wettig in een democratische samenleving; betreurt in die context dat de doelstelling van de beoogde maatregel voor politiële samenwerking zich niet beperkt tot terreinen zoals de bestrijding van terrorisme en georganiseerde criminaliteit;