A cet égard, le législateur a observé, dans le cadre du projet de loi fixant le statut des représentants de commerce (Doc. parl., Sénat, 1962-1963, n° 185, pp. 74-75), que « la solution qui consiste à faire courir un intérêt d'office élimine une cause de mésentente pendant le cours du contrat et permettra souvent la persistance de bonnes relations entre les parties ».
Dienaangaande werd door de wetgever, naar aanleiding van het wetsontwerp tot instelling van het statuut der handelsvertegenwoordigers (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, pp. 74-75) opgemerkt dat « door de intrest ambtshalve te doen lopen, [.] een oorzaak van slechte verstandhouding in de loop van het contract [wordt] weggenomen en [.] dikwijls de goede betrekkingen tussen beide partijen [kunnen] blijven voortduren ».